Categorieën
Kort Verhaal

Kort Verhaal “Chocoladedoos”

Chocoladedoos

Ik zit aan een tafeltje met een smakeloos kerststukje erop. De klokjes die er in hangen zijn toepasselijk voor de situatie waarin ik me bevind. De kerstversiering in deze tent is niks. Duidelijk groots ingekocht en zonder enige notie van echte smaak. Niet dat de smaak van de restauranthouder nu relevant is.

De stap die ik vandaag zet, is wel groots. Ik leg mijn hand op de chocoladedoos. Deze doos gaat mijn hele leven omver gooien. Er zitten geen chocolaatjes in. De inhoud gaat wat stof op laten waaien. Grote plukken stof wel te verstaan. Hele containers met stof misschien zelfs wel. Mijn brein dwaalt af in containers met stof. Zelfs hele vrachtschepen met containers vol met stof.

Mijn hand grijpt naar links. Ja, mijn tas staat er nog. Ik mocht maar een weekendtas en een rugzak mee nemen. Ik heb gekozen voor praktische en comfortabele kleding, een zachte pyjama, meer ondergoed dan nodig is, wat foto´s van vroeger, een paar boeken, een notitieboek, een stok kaarten, mijn lievelingshorloge en een klein huisaltaartje dat ik ooit in India heb gekocht. Ik weet niet waar ik naar toe ga, maar de plekken waar ik ga verblijven, kan ik hiermee wat huiselijker maken.

Bij mij in de familie zijn er grote geheimen. Ze zijn overdekt met dekens, dikke wollen dekens die lucht, stof, geluid en pottenkijkers tegen houden. Iedereen moet zwijgen en als je niet zwijgt, dan krijg je een figuurlijke deken over je heen, zodat je adem benomen wordt. Iedereen leeft dus in het gelid. Ik kan dit niet meer en daarom heb ik twee jaar geleden actie ondernomen.

Stapsgewijs heb ik informatie verzameld. Soms met gevaar voor eigen leven maar ik moest het doen. Natuurlijk heb ik hulp gekregen. Vandaag zie ik mijn contactpersoon voor het laatst. Lian was mijn steun en toeverlaat deze twee jaar.

Al mijn werk zit in deze chocoladedoos. De afgelopen maand heb ik nog meer vangst verzameld.

Het is precies half vier en ze zit in een keer naast me en zegt empathisch “Dag Victor.”

Ik schuif de doos naar haar toe. Ik ben blij dat die nu in haar bezit is.

Ze zegt rustig dat mijn taak er nu op zit en dat ik goed werk heb geleverd. Het voelt alsof ik een compliment van mijn moeder krijg. Tranen zwellen op in mijn ogen. Een overweldigende vermoeidheid komt op. Ze spreekt vervolgens strenger om mij waarschijnlijk weer scherp te krijgen. Duidelijk en langzaam spreekt ze de instructies uit. Ik mag zo met mijn tassen naar de wc gaan en via de nooduitgang naar buiten lopen. Daar staat collega Ruud te wachten. Hij brengt me naar het eerste schuiladres.

Ze bedankt me en zegt dat we elkaar niet meer gaan zien. Ik mag nu naar Ruud lopen. Ik loop zo ontspannen mogelijk naar de nooduitgang maar het liefst ging ik rennen. Ik kan niet meer terug en ik weet dat mijn familie me vanaf vandaag zal opjagen.

Kort verhaal gebaseerd op het thema “Bij ons in de familie” van Boekenweek 2024.

Categorieën
Kort Verhaal

Kort verhaal “De pinda’s “

De Pinda´s

Weer schenk ik de koffie in.

Het lijkt wel alsof ik dat als enige levenstaak heb.

Koffie is wel lekker natuurlijk. “Het maakt mensen blij en het geeft ze een oppepper” zeggen ze. Het doet iets met ze. Ik weet het niet zo.

Ik vind het net als het leven. Je moet het leren drinken en verteren.

Het leven gaat stroef, vind ik. De dagen, de weken, maanden en ook de jaren, ja. Al ben ik met 20 jaar natuurlijk het jonkie van de club.

Maar ik moet ergens beginnen en daarom maar eerst koffie schenken bij onze belangrijke dame.

Ik heb grootste plannen. Opklimmen, doorzetten en overleven.

Nu schenk ik haar koffie, maar volgende week start ik al met chauffeur zijn. Ik mag haar dan rond rijden en aangezien zij veel invloed heeft, zullen die ritjes mij vast iets mij brengen.

De extra rijlessen waren wel bijzonder. Lekker slippen en flink scheuren. Ik deed het erg goed dus ik mocht gelijk al rijden. Wel is mijn geluk dat Jopie geblesseerd is. Die kan mevrouw nu niet rijden. Hij gaat er in het begin wel naast zitten als ik rij. Zoals hij zei “Eerst even kijken hoe ons jong het in het echie doet.”

Koffie maken en schenken is nu mijn ding. Ook mag ik haar handtassen en jassen dragen. Soms draag ik ander soort tassen of koffers. Geen idee wat er in zit maar ik stel geen vragen. Ik voel wel eens stapeltjes geld en volgens mij voelde ik vorige week nog een been in een tas. Dat kan ook een nepperd zijn geweest. Ik weet het niet. Ik stel geen vragen. Ik luister, volg bevelen op en doe extra mijn best.

Elke dag verzorg ik haar koffie. Ik sta vroeg op en zorg dat ik er netjes uit zie.

Haar wassen, gel erin, goed scheren en mijn uniform aan. Mijn uniform is een zwart pak met wit overhemd. Natuurlijk draag ik altijd een zender in mijn oor en een kleine microfoon in mijn rechter mouw. Ik draag een kogelvrij vest onder mijn pak. Ik mag nog geen wapen dragen. Daarvoor schijn ik nog training nodig te hebben maar door mijn pa weet ik gelukkig al wat van schieten. Dat weten zij ook natuurlijk maar ik mag nu nog niks. Stap voor stap.

Ze noemen me nu haar persoonlijk assistent maar ik ben meer haar krachtpatser. Ze vertrouwt me wel, merk ik. Ze sjanst ook met mij. Ik vind het niet erg en zie het als een compliment.

Ik schenk natuurlijk niet alleen maar haar drinken in. Ik maak ook wel eens kaneelbroodjes of een andere lekkernij. Ik maak ze extra zoet voor haar zodat het nog lekkerder na de koffie smaakt. Het geeft balans in haar smaakpapillen zoals ze altijd zegt.

Gisteren heb ik de broodjes al gemaakt. Net voor sluitingstijd. Dan kunnen ze nog een nachtje wat zachter worden in de zoete vanille saus zodat ze dus vandaag extra lekker smeuïg zijn.

Ze is dol op sappig, zegt ze dan altijd vol verleiding. Ik lach dan natuurlijk vrolijk terug.

Je moet wat op een werkdag.

Ik pak haar eigen dienblad. Ik zet alles klaar: haar favoriete kop en schotel, suiker, een gevulde thermoskan, glaasje water, lepeltje en natuurlijk een schaaltje met twee broodjes. Ik druip er nog even extra saus over.

Gelukkig doet ze aan ouderwetse koffie. Ik heb van m’n ma geleerd hoe je die het beste met filters maakt. Ma kon niet zo veel maar koffie zetten wel. Het komt nu van pas.

Ik loop met mijn dienblad naar haar kamer. Die zit aan het einde van de gang.

Mijn zolen piepen een beetje over de vloer. Ik draag stevige schoenen. Ze hoort me vast wel want haar deur staat altijd op een kiertje.

Dan kom ik bij haar kamer aan. De deur is dicht en dat vind ik raar.

Ik kom altijd rond deze tijd langs en ze laat speciaal voor mij de deur open omdat ik ook dat dienblad draag en de deur dan moeilijker open krijg.

Ik zet het dienblad op de grond en ik klop op de deur. Geen gehoor.

Ik klop nog een keer en weer niks. Ik roep haar naam en vraag of ik naar binnen mag.

Het blijft stil.

Ik pak de deurklink en duw hem naar beneden. De deur gaat open en de kamer is koud.

Het grote raam links van haar bureau staat open. De gure september wind is voelbaar.

Naast het bureau zie ik twee voeten en ik herken haar roze pumps. Ze houdt van roze.

Het zijn de voeten van Louisa. Ik zie ook een stukje stof van de rok die ze ook gisteren droeg.

Waarom ligt Louisa op de grond? Ik ren naar haar toe.

Ze kijkt me niet aan. Haar huid is bleek. Haar ogen kijken de leegte in en zijn dof.

In haar borst steekt de briefopener.

Niet dat ze nog veel brieven opent maar de opener is haar dierbaar omdat deze van haar opa is geweest. Hij heeft veel bereikt en de basis van haar huidige imperium gelegd.

Ze ligt in een plas gedroogd bloed. Ik sta versteend en weet me even geen raad. Het voelt alsof ik in vertraging ben. Gelukkig werken mijn reflexen nog en ik druk op mijn oortje en zeg in mijn microfoon: “Limoncello is neer. Kom in beweging.” Limoncello is een verwijzing naar haar Italiaanse achtergrond.

Daar ligt dus mijn werkgever. Het verbaast me niks. Ze had zich de laatste tijd wat gespannen gedragen. Afgeleid was het niet. Daarvoor is ze te professioneel maar het was wel anders dan normaal.

Ik ken haar net pas een klein jaar dus heel lang is het niet maar haar gedrag veranderde subtiel in een aantal maanden.

Ze keek meer om zich heen, vroeg meer over de beveiliging en hoe het ingeregeld was.

Ik denk terug aan mijn pa voordat hij neergeknald werd. Precies hetzelfde: het werd te heet onder zijn voeten en ik zag hem alerter worden. Hij werd zelfs achterdochtig. Zijn lontje werd korter en hij sliep minder goed. Hij was ook emotioneler. Ik vermoed dat hij wel wist hij gevaar liep. Elke keer als hij op pad ging, nam hij uitgebreid afscheid. Dan zei hij nog wat laatste woorden zeg maar. Toen snapte ik dat niet goed maar achteraf gezien, snap ik zijn gedrag beter.

Maar goed: Louisa is dus dood.

Mijn baan is denk ik naar de klote, tenzij ze me willen houden. Ik hoop het wel. Ik hoor mensen beneden binnen komen. De bekende stok van Jopie hoor ik ook tikken. Natuurlijk is hij erbij.

De opruimingsdienst zal ook wel zo komen. Alle sporen zullen eerst gedocumenteerd worden en vervolgens gewist worden. Daarna zal er een officiële mededeling komen dat Louisa overleden is.

Vanzelfsprekend zullen er wat koppen gaan rollen in Amsterdam en wellicht ook in Rotterdam.

De moorden komen dan lekker in de pers en halen de aandacht weg van het overlijden van Louisa.

Stil zal haar zoon Arthur het imperium overnemen. Niks aan de hand.

Iedereen staat in de gang.

Ik geef een korte briefing van mijn bevindingen. Mijn conclusie is vooral dat ik niks bijzonders heb gezien behalve die dichte deur. Ik zeg ook dat ze nog de kleding van gisteren draagt. Ik weet dat Marco haar gisteren heeft thuis gebracht maar dat zeg ik maar niet omdat het niet mijn taak is.

Ik zie Arthur kijken naar Marco. Een verstilde en observerende blik.

Marco is een bijzondere. Hij is een door de wol geverfde crimineel, deinst nergens voor terug en knalt met gemak iemand neer. Ik kan veel van hem leren maar of ik echt veel ga doden weet ik nog niet. Laat mij maar eerst chauffeur zijn. Marco is nu hoofd van security binnen het bedrijf. Hij is een leerling van mijn pa geweest en we sporten in dezelfde sportschool. Steeds kwamen we elkaar tegen en na een burgerbaan als pizzabezorger was ik wel toe aan het echte werk. Via hem kwam ik bij Louisa terecht.

Met vijf man – ik ken er maar een van gezicht. Hij herkent mij ook en ik voel me gevleid – gaan ze direct de hele afdeling door. Ze zijn in witte pakken gekleed en hebben allen een koffertje met instrumenten om sporen op te zoeken.

Alle deuren zetten ze open en checken ze op bijzonderheden en mogelijk sporen die belangrijk zijn. Ik weet inmiddels dat elke huurmoordenaar een bepaald patroon qua doden heeft. Mochten ze nu al specifieke dingen zien dan kan er naar aanleiding daarvan al actie worden ondernomen.

Ik moet op mijn plek blijven en niks doen. Effectief gaan de heren alles door en komen binnen no time weer bij elkaar en zeggen in de overige kamers geen bijzondere zaken te zien.

Jopie komt strompelend boven en zegt dat de beveiliger van het pand een pakje sigaretten van Louisa moest gaan halen. Vervolgens kreeg hij bij terugkomst een klap op zijn kop en is pas net bij gekomen. Jopie zegt daarna dat hij wel een geval van intoxicatie vermoedt. Deze beveiliger hoort bij ons en is betrouwbaar. Hij zou een dergelijke calamiteit direct gemeld hebben.

Dan zegt Marco dat ze de kamer van Louisa gaan onderzoeken.

Ze pakken eerst de deur aan. Alle sporen worden vastgelegd: vingerafdrukken, mogelijke haren en andere zaken. Alles wordt gescreend.

Daarna gaan ze naar binnen. Ze zijn een uur bezig met alles te onderzoeken Ik mag niet naar binnen maar ik hoor ze praten en af en toe versta ik woorden maar ik kan er weinig van maken zo op een afstand.

Uiteindelijk komen ze naar buiten met dozen en tassen. Vol met sporen neem ik aan.

Marco spreekt tegen de mannen zijn dank uit en zegt tegen Jopie, Arthur en mij dat ze meer weten en dat Arthur werk te doen heeft.

De heren trekken zich terug en ik moet blijven op de plek waar ik zit. Ik moet plassen, merk ik. De koffie loopt door. Nummer twee heb ik thuis al gedaan.

Ik krijg zin in de kaneelbroodjes. Ik heb nog een hele schaal staan weet ik. Ik zal ze zo aanbieden aan de mannen. Dat zullen ze lekker vinden.

Na een kwartier komen ze terug en Marco zegt dat hij me wil spreken.

We gaan samen een kamer binnen. Hij zegt vriendelijk dat ik moet gaan zitten.

Ik krijg kort en bondig te horen dat ze duidelijke aanwijzingen hebben en dat Arthur nu acties gaat uitzetten. Ik krijg niet te horen wat dat is. Ik ben wel nieuwsgierig maar ik kom net kijken en natuurlijk hoor ik nog niks. Wel hoor ik gelijk van hem dat ik mag blijven en nu de assistent en chauffeur van Arthur ben. Ik ben opgelucht dat ik nog werk heb. Dat is het belangrijkste van alles. Jammer dat Louisa dood is maar blijkbaar schuift het allemaal gewoon door.

Vanaf nu is Arthur de baas.

Ik zeg dat ik nog koffie en broodjes heb. Marco beaamt dat het tijd is voor pauze.

Eerst ga ik naar de wc.

Na het plassen ga ik direct naar de kantine. Bij binnenkomst staat links het keukenblok en rechts staan tafels en stoelen. Op kantoor werken maximaal achttien mensen dus echt groot is het niet. In het midden staat een open boekenkast waar met name boeken over koken en eten in staan. Bovenop de kast staan verschillende planten. De kantine heeft slechts een raam dus er zijn spotjes ingebouwd voor extra licht.

Hier ontvangen we vaak “klanten”. Eigenlijk zijn het allemaal criminelen maar we noemen ze voor de vorm klanten. Dat staat wat normaler. Als de buitenwereld zou weten wat hier allemaal gebeurt dan zouden ze doodsbang zijn. Het kantoor staat namelijk op een bedrijventerrein wat behoorlijk leeg staat. Niemand heeft door wat er echt gebeurt. De politie surveilleert wel meer de laatste tijd, vind ik. Ze zullen vast wel iets vermoeden.

De middelste tafel is bezet met de opruimingsdienst. Ik ben een beetje bang voor ze.

Niet zo zeer door hun fysieke verschijning maar hun blik die mij intimideert. Ik kan niet precies zeggen wat me bang maakt. Ik voel druppeltjes zweet in mijn oksels ontstaan nu ik langs hun tafel loop.

Jopie en Arthur zitten aan de achterste tafel. Arthur wenkt me.

Snel passeer ik de middelste tafel en sluit me aan bij deze mannen. Hoewel ze ook geen lieverdjes zijn, vertrouw ik ze meer.

Arthur smult van de kaneelbroodjes en steekt zijn duim op. De koffie heeft hij al op. Zijn moeder deed dat ook altijd: eerst de koffie en dan de broodjes. Hierdoor blijft de zoetheid langer hangen. Beiden zijn dol op zoet.

Ik drink ook eerst mijn koffie en ga dan over op mijn lekkernij. Mijn beker is een beetje lauw geworden maar het smaakt nog goed.

Ik vraag waar Marco is. Arthur zegt dat hij nog iets moest afhandelen maar dat hij al een broodje op heeft en zo nog koffie komt drinken.

Marco doet het liever andersom: eerst zoet en dan bitter. Hij is verder altijd zo gulzig. Hij smakt ook verschrikkelijk met eten. Ik vind hem dan echt ranzig.

Ik zie dat er geen suiker op tafel staat en ik vind het raar. Marco wil altijd suiker in zijn koffie.

Arthur zegt ineens dat Marco zo dadelijk zijn eigen suiker mag pakken en dat ik moet blijven zitten. Normaal zou ik dat dan moeten halen. De pikorde is in alles duidelijk.

Jopie kijkt me streng en vastberaden aan. Ik doe niks maar mijn hartslag schiet direct omhoog.

Marco komt luidruchtig binnen alsof hij de baas is. Arthur mag hem niet, zie ik nu in.

De koffie staat klaar maar de suiker is er dus niet. Marco ziet het direct en protesteert, scheldt wat en gaat het dan zelf halen.

Arthur wacht drie seconden en haalt iets uit zijn binnenzak. Jopie houdt Marco in de gaten en zegt dat hij nu in actie moet komen.

Marco is verdwenen achter de boekenkast om zijn suiker te pakken. In een paar seconden giet Arthur een olieachtige vloeistof in de koffie van Marco.

Ik zit er bij en kijk er naar.

Marco gaat zitten en gooit suiker in zijn koffie. Hij neemt gelijk twee grote slokken en slikt het weg. Ik zie dat hij niet alleen koffie proeft maar het ook niet thuis kan brengen. Hij neemt nog een slok. Daarna zie ik gelijk iets gebeuren in hem. Hij verslikt zich even. Vervolgens zie ik dat hij het snel benauwd krijgt. Hij zegt nog dat zijn keel dicht zit maar verder lukt niks meer.

Hij valt van zijn stoel en is weg.

Jopie zegt droog dat hij niet snapt dat mensen allergisch voor pinda’s zijn, hij vindt ze heerlijk.

Arthur moet lachen en zegt tegen de mannen aan de middelste tafel dat er nog een klusje voor hen is. Ze knikken vals en zijn niet verrast.

Ik probeer zo rustig mogelijk te blijven. Mijn adem kan ik onder controle houden maar mijn maag speelt op. Ik houd van koffie en kaneelbroodjes maar nu even niet.

Ik houd van de spanning van mijn werk maar nu niet. Mijn zintuigen staan op alert.

De doodse stilte is verkillend. De sfeer is hard. Ik ruik koffie en suiker. Voor mijn gevoel ruik ik ook pinda’s maar dat kan niet.

“David, neem nog een bakkie leut. “ Voor het eerst zegt Jopie mijn voornaam. Ik realiseer ik me dat ik er nu te diep in zit. Ik kan niet er niet meer uit. Ik heb te veel gezien.

Categorieën
Kort Verhaal

Kort Verhaal: “Geen Bier”

Geen Bier

Ja, ga lekker reizen zeiden ze. Is goed voor je.
Even je zinnen verzetten en je perspectief verbreden en zo …
Reizen is zo leuk. Dat zeiden ze allemaal en ik geloofde het nog ook.
Ik had het nodig na de scheiding zeiden ze. Je zat zo onder de plak bij die kerel.
Pak maar even je vrijheid.

Ik lig hier zwetend in bed. Onder een laken wat ik gelukkig zelf nog mee heb kunnen nemen.
Maar het verkoelt niet. Mijn kleding is op. Ik ben de dagen kwijt.
Het eten is klote. Mijn darmen maken overuren. Mijn BH zit nu al te los. Als deze situatie niet verandert, heb ik zo dadelijk theezakjes als tieten. Door dit reisje ga ik er in ieder geval niet knapper op worden.

Ze zeiden dat reizen leuk is maar ik lig hier een warme kamer met allerlei snurkende mensen. Vannacht slapen we voor het eerst weer eens in een gebouw. Er staan zowaar bedden wat een meevaller is. Van een eigen kamer in een luxe hotel, naar een leerzame wandeling in de jungle naar deze shit situatie. Ik heb inmiddels geleerd om op allerlei plekken te slapen. Ooit was ik afhankelijk van slaappillen en moest ik in alle rust in een eigen kamer slapen. Dat is nu wel anders.

Mijn gezelschap heeft zich net als ik al een tijd niet meer gewassen. Elke dag lopen we uren door de jungle. Steeds dieper en dieper.
Alles plakt, alles stinkt en alles snurkt. Zou ik snurken?
Ik weet het eigenlijk niet.
De wanhoop is nabij. De moraal is laag. Bij iedereen.
Elke dag lopen we dieper de jungle in en dat maakt de kans op redding elke dag minder.
Onder dwang én met geweren op ons gericht, moeten we lopen. Het tempo was de eerste paar dagen hoog maar onze ontvoerders lijken ook moe te worden dus het wordt iets menselijker qua snelheid.
De rugzakken met “dat witte spul” zijn zwaar om te dragen maar ook dat went. We vallen af en worden ook sterker. Misschien is het eerder gewoon afgestompt. Ik weet het niet.

Ga reizen zeiden ze.
Dat is leuk en goed voor je.
Pff ik kan niet meer…

Ik draai me nog een keer om. Het bed kraakt en Sven die in het bed boven mij slaapt, kreunt.
Hij is mijn maatje. Hij doet iets bij defensie zoals hij zegt. Hij is “onze leider” zodat we minder lijden, zo omschrijf ik het. Hij houdt een helder hoofd en weet goed te anticiperen op gevaarlijke situaties.
We steunen elkaar in alles. Vanaf het eerste chaotisch moment, trekken we naar elkaar toe. Gelukkig heb ik een maatje in deze nachtmerrie. Ik zie anderen zich steeds meer terug trekken en als zombie alles ondergaan.
Wij houden het samen zo menselijk mogelijk. Zodra de menselijke verbinding verdwijnt, verdwijn je zelf ook. Mochten we ooit uit deze shit zooi komen, dan wil ik wel met hem trouwen. Als we weer in Nederland zijn, gaan we samen stroopwafels eten en friet bij de Febo halen zegt hij elke dag tegen mij. Ik zeg dan standaard “En bier drinken”.
Ik heb nooit bier gedronken want dat vind ik niet chique maar dat zeg ik maar niet.

Ik zie de zon opkomen door de gordijnen.
De vogels fluiten harder. Gelukkig waait het een beetje. Dat geeft wat zuurstof in de ruimte.
Heel in de verte hoor ik een brom. Ik kan het geluid niet thuis brengen.
Ik zucht diep en probeer me voor te bereiden op een lange dag waar weer alles van ons wordt gevraagd. Ik denk aan mijn eigen huis. Wat een fijn huis heb ik eigenlijk.
Mijn bed komt weer voorbij in mijn gedachten. Mijn koele en zachte bed.
Ik mis mijn leven. Ik stop met mijmeren want dan word ik alleen maar depri en blijf ik niet in het nu. De mindfulness cursus die ik ooit deed, komt nu wel van pas.

De brom wordt weer sterker. Het is een diepe brom met wat een stevige slag er in.
Ik hoor steeds meer mensen praten. Onze groep wordt langzaam wakker.
Iedereen hoort het lawaai. Sven is plotseling wakker en zegt “een helikopter”.
Hij springt uit het bed en zegt luid dat iedereen zijn spullen moet pakken en laag moet blijven zitten en bewegen. Steek ook niet met zijn allen je kop uit het raam want die wordt er af geschoten.
De groep is alert. Wat komt die helikopter doen? Is het goed of slecht volk?

Dan hoor ik in een keer in het Spaans dat de Amerikanen er aan komen.
Wat er daarna gebeurt, is niet meer te volgen. Ik zoek veiligheid bij Sven en samen zuchtten we de strijd uit. Het lawaai is overweldigend. Het Spaanse geschreeuw gaat door merg en been.
Om mij heen hoor ik mensen bidden en ik vraag me af waarom ik niet bid. Ik klamp me vast aan Sven. Hij laat het toe en we zijn stil.
Ergens lijkt alles in slow motion te gebeuren. Opeens staan daar allemaal Amerikaanse soldaten in de slaapzaal en we worden mee genomen. Ik kan alleen maar huilen en voel me slap worden. We zijn gered. Het blijken twee helikopters te zijn en we worden er in gegooid. In chaos bedenk ik me ook nog dat twee helikopters goed is want dat kan iedereen van onze groep mee.
De Amerikanen schreeuwen van alles tegen ons en elkaar. Ondertussen zetten ze ons niet al te zacht in de passagiers ruimtes. Ik zie onze ontvoerders neer vallen. Op hun kleding ontstaan rode vlekken.
Het geluid is oorverdovend en ik zak uitgeput onderuit.
Ik draai mijn hoofd naar links en Sven zit naast me. We blijven zwaar ademend elkaar aankijken.
Hij geeft een klein lachje en ik lach ook geloof ik. Ik voel wel dat mijn linker mondhoek omhoog gaat, rechts weet ik niet.

We stijgen op en de helikopter maakt een flinke zwiep door de jungle en vliegt daarna rechtdoor.
De Amerikanen delen vers water en kleine energierepen uit en zeggen geruststellend dat we veilig zijn. Iedereen ademt zwaar en kijkt elkaar aan. Niemand weet hoe lang we vermist zijn geweest.

Ik draai me naar Sven en zeg ik dat ik geen bier drink. Hij moet heel hard lachen en zegt dat hij niet anders had verwacht. Hij gaat rosé voor me kopen zegt hij terug.
Ik ben blij dat ik dat misverstand uit de lucht heb gehaald en val in slaap.

Met dit korte verhaal kwam ik op de zogenaamde Long List van de schrijfwedstrijd van Limnisa.

Een mijlpaal vind ik zelf. Helaas heb ik niet gewonnen maar dit verhaal is het wel waard om te delen.